Visser, Albert (1913-1982)

 
English | Nederlands

VISSER, Albert (1913-1982)

Visser, Albert, schrijver en dichter (Groningen 14-2-1913 - Amsterdam 9-5-1982). Zoon van Klaas Jochums Visser, gemeentearbeider, later brugwachter, en Akke Ferwerda. Gehuwd op 1-11-1945 met Edith Jeannette Josepha Bongers, fotografe. Na echtscheiding (14-3-1980) gehuwd op 28-4-1980 met Margaretha Johanna Hirs, vertaalster. Uit beide huwelijken werden geen kinderen geboren.

Als jongste kind uit een eenvoudig, orthodox-hervormd gezin werd Ab Visser opgeleid tot meubelmaker, maar al spoedig, toen hij niet geschikt bleek voor dit vak, ontslagen. De daaropvolgende onderwijsstudie maakte hij niet af. Vanaf 1935 probeerde hij een bestaan op te bouwen als schrijver. Binnen de groep jongeren die in Groningen tussen 1935 en 1940 voor een literaire opleving zorgde, trad Visser weldra op als de leider van de Jong-Protestanten, terwijl zijn vriend en rivaal A. Marja de 'neutralen' leidde.

Werk van Vissers hand - gedichten en (vanaf 1936) verhalend proza - verscheen in protestantse bladen: literaire tijdschriften als Opwaartsche Wegen en De Werkplaats , maar ook familiebladen als Op den Uitkijk en De Spiegel . Zijn als feuilleton bedoelde De mensch wikt... werd in 1938 in boekvorm uitgegeven. Deze roman speelt in het ambachtsmilieu van meubelmakers, en een van de centrale thema's is de strijd tussen ambacht en industrie. Uiteraard heeft het een positief slot: 'De mensch wikt..., maar Ab Visser weet er wel een punt aan te draaien', was de karakteristiek van collega-schrijver A. Marja. Het betekende zijn eerste succes. Het honorarium stelde hem in staat een grote reis, naar Groot- Brittannië, te maken. Zijn eerste gedichten gaf hij uit in eigen beheer, maar na een reis naar Frankrijk lukte het hem in 1938 een 'bloemlezing', 25 jonge Franse dichters , te plaatsen bij een uitgever. Dat het grotendeels eigen jeugdverzen betrof, bleef een goed bewaard geheim. Reeds vóór 1940 probeerde Visser zich los te maken van de Jong-Protestanten, onder andere door neutrale uitgevers te zoeken. Dat leek te lukken: een roman Woonschepen (1942) en een meisjesboek Het gevloekte landhuis (1941) verschenen nog vóór de instelling van de Kultuurkamer. Het laatste boek publiceerde hij, door contractuele verplichtingen gedwongen, onder het pseudoniem A. Ferwerda, de naam van zijn moeder.

Ab Vissers in 1945 verschenen, maar al vóór de oorlog geschreven roman over de vervolging van (vermeende) homoseksuelen in de Groninger Ommelanden in de 18e eeuw, Rudolf de Mepse. Het monsterproces van Faan , werd gunstig ontvangen. Grote successen bleven echter uit, en het kostte hem steeds meer moeite zijn werk gepubliceerd te krijgen. Even leek hij onderdak te vinden bij de socialistische Arbeiderspers, maar na enkele jaren werd zijn werk daar eveneens geweigerd. Zoals Visser over veel gebeurtenissen uit zijn eigen leven schreef, verhaalde hij ook - vol zelfspot, maar tevens vol kritiek - over zijn avonturen met uitgevers: Wat moet ik ermee , een boek uit 1979 dat ook weer door veel uitgevers was geweigerd.

Na de bezetting werd Vissers leven steeds meer bepaald door een gewrichtsziekte, de ziekte van Bekhterev. Zijn kleine gestalte groeide steeds krommer, waardoor onder meer de ademhaling in toenemende mate werd bemoeilijkt. Voor behandeling van zijn ziekte en voor het warme klimaat maakte hij vele reizen naar landen als Frankrijk, Portugal, Marokko, later vooral naar Italië. Door zijn gebochelde gestalte, maar ook door zijn snerpende stem en zijn provocerende optreden was Ab Visser een opvallende persoonlijkheid. Dat hij meestal werd gezien in het gezelschap van een aantrekkelijke vrouw, maakte zijn optreden des te opvallender. Met steeds scherper zelfspot beschreef hij zijn kwalen en zijn uiterlijk, het meest openhartig in enkele artikelen in jaargang 1979/1980 van het Amsterdamse studentenweekblad Propria Cures , waarvan hij toen gastredacteur was.

In 1945 was Ab Visser naar Amsterdam vertrokken, overigens zonder, zoals veel andere Groningers, echt een rol in het literaire wereldje van de hoofdstad te spelen. Hij leefde er op huurkamers, vaak in grote armoede ('Ab Voorschot'). Tussen 1948 en 1953 verbleef hij langdurig op 'De Pauwhof' te Wassenaar, totdat hem de toegang werd ontzegd. Zijn herinneringen aan dit verblijf, zoals weergegeven in Het klooster van Sint Jurriaan uit 1974, waarin hij scherp typeerde en opnieuw zichzelf niet ontzag, riepen veel weerstand op. Ab Visser, met zijn wat rauwe humor, nam geen blad voor de mond en spaarde geen reputaties. Dat betekende soms weer het einde van een vriendschap. Bekend èn berucht was hij ook om zijn feesten. Vaak onder het mom van een literaire avond liet hij zich ergens uitnodigen en viel dan met de hele 'Ab Visser-bende' binnen. Het doel was zich te voorzien van veel drank, veel vrouwen en - zoals hij zelf zei - om te zien hoe verschillende mensen op elkaar reageerden.

Vissers belangstelling voor de duistere kanten van het leven bleek al vroeg, bijvoorbeeld in de historische novellen uit de in 1946 verschenen bundel Galg en rad . Zij vriend Ferdinand Langen noemde hem daarom een vertegenwoordiger van de zwarte romantiek. Opvallend is inderdaad, vanaf het eerste proza, de aandacht voor het kwaad, zowel voor de man die door omstandigheden in de misdaad terecht komt als voor de gewetenloze, opportunistische misdadiger. Die belangstelling, en misschien ook de veronderstelling dat misdaadliteratuur beter verkocht werd, brachten Ab Visser bij de detective. In 1952 was hij een van de winnaars van de detective-prijsvraag van uitgeverij Bruna. Al vrij snel ontwikkelde hij zich tot autoriteit op dit gebied: recensent, redacteur, adviseur van uitgeverijen, auteur. In enkele werken, onder andere in de in 1963 in opdracht van het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen geschreven 'studie in onbehagen' Kaïn sloeg Abel. Een handleiding voor de detective-lezer , pleitte hij bij herhaling voor een volwaardige plaats voor het spannende verhaal in de literatuur. Met zijn periodieken in boekvorm (Dubbel M , Pulp , Plot) probeerde hij niet alleen het misdaadverhaal meer waardering te bezorgen, maar ook bekende auteurs te bewegen tot het schrijven van dergelijk proza. Succes had dit 'halsstarrig ijveren ... door de monomane nestor' (Thomas Ross) voor een deel pas later. Zijn eigen misdaadverhalen leggen het accent meer bij de psychologie van de hoofdpersoon dan bij de spannende gebeurtenissen.

Van 1956 tot 1958 schreef hij een column voor Het Vrije Volk . Nadat hieraan op enigszins onduidelijke wijze een einde was gekomen, werd hij om den brode poëzierecensent bij De Telegraaf . Zijn vriend Hans van Straten haalde hem echter toch weer binnen bij Het Vrije Volk , en onder het goed bewaarde pseudoniem Carel J. Bicker vulde hij in deze krant van 1960 tot 1968 een detectiverubriek, waarin hij zonder schroom ook eigen boeken besprak. In 1972 werd hij recensent voor Nederlandse literatuur bij de Leeuwarder Courant . Een door hem zelf gemaakte selectie van boekbesprekingen verscheen in 1985 onder de goed gekozen titel Tegendraads . Visser weigerde mee te doen aan het recenseren van de 'grote' auteurs om hun nieuwswaarde. Hij besprak het boek dat hij op dat moment onder de aandacht wilde brengen. Zijn uitgangspunt bleef hij trouw: er moet een goed verhaal worden verteld. Te experimentele romans wees hij af: een boek is als een gesprek, zo betoogde hij, en er kan daarbij geen plaats zijn voor 'duistere wartaal' die 'achteraf recht gezet moet worden door een verklaring' (ibidem, 25). Opvallend in deze kritieken is dat hij de schrijver vaak rechtstreeks aanspreekt.

Naast de vele bijdragen in kranten en tijdschriften schreef Ab Visser meer dan zeventig boeken: gedichten, romans, novellen, kinder- en jeugdboeken, essays. Dit werk is van een sterk wisselende kwaliteit. Er moest immers geschreven worden om aan de kost te komen. Daarnaast toonde hij ook weinig zelfkritiek. Lage verkoopcijfers en de weigeringen zijn geschriften te publiceren, weet hij vooral aan het publiek en aan de uitgevers. Zijn beste werk is wel de objectivering van zijn eigen leven in de vijfdelige Jo Rutgers-cyclus. Scherp wordt de eigen ontwikkeling van kind - De buurt uit 1953 - tot kunstenaar-broodschrijver - God in Frankrijk uit 1958 - weergegeven, in een tamelijk zakelijke, wat afstandelijke stijl, die nog niet wordt ontsierd door de opgeschroefde schooljongenstaal van later. In de in 1978 verschenen novellenbundel Sheffield Staal evenaarde hij deze kwaliteit.

Met Groningen bleef Ab Visser steeds verbonden, door zijn accent, maar ook omdat hij er steeds over bleef schrijven. De gemeente Groningen verleende hem in 1958 de Hendrik de Vries-prijs voor zijn gehele oeuvre. Namens de jury roemde de dichteres M. Vasalis bij die gelegenheid vooral het natuurlijke van zijn werk. Meer dan zes jaar na zijn dood, in oktober 1988, vond in Den Haag de oprichting plaats van de Ab Visser Sociëteit, die de belangstelling voor leven en werk van deze opvallende nonconformist levend wil houden, onder meer door het uitgeven van de Ab Visser Cahiers .

A: Collectie-A. Visser in het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te 's-Gravenhage.

P: Bibliografie tot 1978 in M.J.A. van der Heide, Bibliografie van 't werk van Albert (Ab) Visser... [Gestencilde uitgave] (Almere-Haven, 1978) 7-37. Nadien verscheen o.a.: Portretten in focus: zonder retouche (Leiden, 1992).

L: Behalve de in de tekst genoemde publikaties: 'Enige bronnen voor bio-bibliografische gegevens' in het onder P genoemde werk van Van der Heide, 47-49. Verder o.a.: interview door Max Pam, in Vrij Nederland , 25-3-1978; interview door P. van der Eijk, in De Tijd , 12-10-1979; interview door Jeroen Kuypers, in 't Kofschip 10 (1982) 3 (mei-juni) 24-27; Jaap Romijn, 'Ab Visser, een miskende', in de Fonteijne (1982/1983) 71-76; M. Vasalis, Een pijn, waarvoor geen naam bestaat. Rapport opgesteld en uitgesproken ter gelegenheid van de uitreiking van de Hendrik de Vries-prijs aan Ab Visser ... (Bunnik, 1983); Hans van Straten, 'De laatste Casanova. Herinneringen aan Ab Visser' (1982), in idem, De omgevallen boekenkast (Amsterdam, 1987) 317-336; Kees Thomassen, 'De Ab Visser Sociëteit', in Nieuw Letterkundig Magazijn 7 (1988) 1 (mei) 18-20; Gerlof Leistra, 'Ab Visser: biografie van een vergeten schrijver', in Maatstaf 38 (1990) 9/10 (sept./okt.) 83-85; 10 jaar Ab Visser revival (Bussum, 1992); Marcus van der Heide, Ab Visser en Groningen (Groningen, 1992).

H. Jongsma


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013