Boschma, Hilbrand (1893-1976)

 
English | Nederlands

BOSCHMA, Hilbrand (1893-1976)

Boschma, Hilbrand, zoöloog (IJsbrechtum, gem. Wymbritseradeel 22-4-1893 - Leiden 22-7-1976). Zoon van Douwe Boschma, landbouwer, en Willemke Schaper. Gehuwd op 20-7-1920 met Frederika Wilhelmina Braat. Uit dit huwelijk zijn 3 zoons en 2 dochters geboren. afbeelding van Boschma, Hilbrand

Boschma bracht zijn jeugd door op de boerderij van zijn ouders te IJsbrechtum en volgde de lagere school in die plaats. Hij bezocht daarna de HBS met vijfjarige cursus te Sneek en legde op 17 juli 1912 met goed gevolg het eindexamen af. Vervolgens begon zijn studie in de biologie aan de Universiteit van Amsterdam, waar leermeesters o.a. C.Ph. Sluiter, Max Weber, Hugo de Vries, Eugène Dubois waren. Na het afleggen van het staatsexamen (22 juli 1918) volgden in snelle opeenvolging het kandidaatsexamen (11 december 1918), het doctoraal examen (28 oktober 1919) en zijn promotie (23 juni 1920). Zijn proefschrift Das Halsskelet der Krokodile behandelt een onderwerp der vergelijkende anatomie; promotor was prof. C.Ph. Sluiter. In oktober 1920 vertrok Boschma naar het toenmalige Nederlands-Oost-Indië waar hij tot september 1922 werkzaam was op het Treub Laboratorium in Buitenzorg (= Bogor); in 1921 werd hij daarvan tijdelijk hoofd. Terug in Nederland werd Boschma op 1 november 1922 aangesteld als hoofdassistent aan het Zoölogisch Laboratorium van de Rijksuniversiteit te Leiden onder de hoogleraar P.N. van Kampen. Op 1 juli 1928 kwam Boschma's benoeming tot lector af, en in 1931 volgde hij Van Kampen op als gewoon hoogleraar in de Zoölogie. In zijn intreerede Het soortbegrip toonde Boschma reeds zijn grote belangstelling voor de systematische zoölogie. In 1933 stierf prof. E.D. van Oort, directeur van het Rijksmuseum van Natuurlijke Historie te Leiden, en in 1934 werd Boschma tot zijn opvolger benoemd. Tegelijkertijd werd Boschma's leeropdracht veranderd van Zoölogie tot Systematische Zoölogie. Boschma bleef directeur van het Museum tot zijn pensionering in 1958; zijn emeritaat als hoogleraar volgde in 1963. Tot aan zijn dood in 1976 bezocht Boschma vrijwel dagelijks het Museum waar hij zijn onderzoekingen voortzette.

Was Boschma zijn wetenschappelijke carrière begonnen met onderzoekingen over de vergelijkende ontleedkunde van gewervelde dieren, zijn verblijf in Indonesië deed zijn belangstelling voor mariene biologie en voor systematiek der ongewervelde dieren ontwaken; zijn deelneming in 1922 aan een Deense expeditie naar de Kei-eilanden onder leiding van de bekende Deense marien bioloog Th. Mortensen droeg hiertoe stellig bij. In Indonesië begon Boschma onderzoekingen over de biologie van steenkoralen welke hij later, in 1924 en 1925, voortzette tijdens bezoeken aan verschillende biologische stations in de Verenigde Staten van Amerika en in Bermuda. Ook de systematiek van de steenkoralen, en later die van de Hydrokoralen, boezemde Boschma veel belang in; over de eerste groep werkte hij vooral vóór 1930, over de laatste groep verscheen na de Tweede Wereldoorlog een groot aantal publikaties van zijn hand. In 1925 publiceerde Boschma te zamen met Van Kampen een systematische bewerking van de door de Nederlandse Siboga-expeditie (1899-1900) verzamelde Rhizocephala, een als 'krabbezakjes' bekend staande groep van vooral op krabben parasiterende Cirripedia (Rankpotige Kreeftachtigen). Boschma bleef sterk door deze groep gefascineerd en zette zijn onderzoekingen daaraan tot zijn dood voort. Hij werd de algemeen erkende specialist voor deze diergroep en had bij zijn overlijden meer dan 120 grotere en kleinere artikelen over deze parasieten op zijn naam. Ook over een andere parasietengroep, de Ellobiopsidae, meestal op garnalen, en lagere schaaldieren levende eencelligen, verrichtte Boschma baanbrekend werk. Zijn interesse in de vergelijkende anatomie van de gewervelde dieren verloor hij evenwel niet en toen in 1937 twee potvissen aan de Nederlandse kust aanspoelden en deze voor het Leidse Museum verkregen konden worden, gaven zij Boschma aanleiding tot het publiceren van enkele uitvoerige fundamentele artikelen over deze walvissensoort. Boschma's grote wetenschappelijke verdiensten werden nationaal en internationaal erkend zoals blijkt uit de vele eerbewijzen: zo was hij o.a. lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, Foreign Fellow of the Zoological Society of London, Correspondant de l'Académie des Sciences de l'Institut de France te Parijs. Als lid van de International Commission on Zoological Nomenclature heeft Boschma belangrijke bijdragen geleverd bij het tot stand komen van een nieuwe nomenclatuurcode en ook veel gedaan om in Nederland de belangstelling voor de zoölogische nomenclatuur te vergroten. Hij speelde een belangrijke rol bij vele internationale congressen, en was o.a. lid van het Comité International Permanent des Congres de Zoologie.

Boschma's directoraat van het Rijksmuseum van Natuurlijke Historie begon tijdens de grote economische depressie van de jaren '30, een moeilijke tijd die spoedig gevolgd werd door vijfjaren Duitse bezetting. Het tekent Boschma dat hij ondanks deze moeilijke omstandigheden het Museum juist toen tot grote bloei wist te brengen. Door de overtuigingskracht van zijn argumenten, zijn diplomatie en zijn persoonlijke charme gelukte het hem om in een tijd van bezuiniging de staf van het Museum niet alleen op peil te houden, doch ook uit te breiden, en in de oorlogsjaren was het hem mogelijk het gehele personeel uit de handen van de bezettende macht te houden. Door zijn stimulerende invloed ontwikkelde het Museum zich tot een van de voornaamste instituten op dit gebied ter wereld. Als redacteur van alle publikaties van het Museum wist Boschma, door zijn sterk ontwikkeld taalgevoel en uitgebreide kennis van vreemde talen, zowel het gehalte als het aantal van de door de staf en door anderen gepubliceerde wetenschappelijke artikelen sterk op te voeren; zijn faam als redacteur was internationaal.

Als zoöloog nam hij deel aan twee belangrijke expedities: de Snellius-expeditie, een oceanografische onderzoekingstocht in het oostelijke deel van de Indische Archipel (1929-1930) en de expeditie van het Koninklijk Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap naar het gebied van de Wisselmeren in het centrale bergland van Nederlands-Nieuw-Guinea (1939-1940). Van beide expedities bracht Boschma uitermate belangrijk zoölogisch materiaal mee, dat het onderwerp vormde van een groot aantal publikaties, niet alleen van hemzelf doch vooral ook van zijn leerlingen en buitenlandse zoölogen.

Boschma liet de vele leerlingen die hij gehad heeft steeds geheel vrij in de keuze en de uitwerking van hun studieonderwerpen, zoals duidelijk blijkt uit de zeer uiteenlopende gebieden binnen de zoölogie waarin velen van hen een prominente plaats bereikten. Toch heeft Boschma, vooral door zijn voorbeeld, een grote invloed uitgeoefend op de generatie zoölogen, in het bijzonder de systematici, die onder zijn leiding opgroeide. Zijn oog voor detail, zijn insisteren op nauwkeurigheid en zijn afkeer van slordig werk en haastige conclusies, kenmerkten zijn instelling; ondanks de waarde die hij aan gedetailleerd onderzoek hechtte, verloor hij nooit de grote lijnen uit het oog.

Boschma was een bescheiden, min of meer gesloten persoonlijkheid, uitermate eerlijk en integer. Niettegenstaande zijn ietwat koppige Friese aard, zou hij onmiddellijk zijn ongelijk erkennen indien men hem dat kon aantonen. Hij had een groot persoonlijk gezag, was niet gemakkelijk voor zichzelf, noch voor zijn leerlingen en personeel, doch zette zich volledig voor hen in indien zij zijn hulp of raad behoefden. Een groot gevoel voor humor en een persoonlijke charme vergemakkelijkten zijn omgang met anderen.

P: Een volledige lijst van Boschma's wetenschappelijke publikaties in onder L vermelde bijdrage van W. Vervoort.

L: C.J. van der Klaauw, in Zoologische Mededelingen 39 (1964) ix-xlix; L.B. Holthuis, in Crustaceana 31 (1976) 213-216; W. Vervoort, 'Obituary and bibliography', in Zoologische Bijdragen 22 (1977) 1-28; L.D. Brongersma, in Jaarboek van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen 1976, 193-197.

I: Jaarboek van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen 1976 (Amsterdam 1977) afbeelding tegenover pagina 193.

L.B. Holthuis


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013